De Britse regeling inzake arbeidstijden bepaalt onder meer, dat het recht op jaarlijkse vakantie
met behoud van loon pas ontstaat wanneer een werknemer sinds dertien weken
ononderbroken is tewerkgesteld bij dezelfde werkgever.
De meeste van de door BECTU vertegenwoordigde werknemers worden aangeworven op basis
van overeenkomsten van korte duur, een duur van vaak minder dan dertien weken bij een zelfde
werkgever. Bijgevolg hebben deze werknemers krachtens het Britse recht geen recht op
jaarlijkse vakantie met behoud van loon.
BECTU heeft deze regeling aangevochten bij de High Court of Justice.
De High Court of Justice heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een vraag
gesteld over de verenigbaarheid van deze regeling met de gemeenschapsrichtlijn betreffende een
aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd: moet de werknemer minimaal dertien
weken bij dezelfde werkgever zijn tewerkgesteld om een recht op jaarlijkse vakantie met
behoud van loon te verwerven?
Om te beginnen herinnert het Hof eraan, dat de richtlijn minimumvoorschriften vaststelt om de
levens- en arbeidsomstandigheden van de werknemers te verbeteren door de nationale bepalingen
inzake met name de duur van de arbeidstijd te harmoniseren. Deze harmonisatie moet een betere
bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers waarborgen door hun met
name minimumrusttijden en voldoende pauzes te waarborgen.
Vervolgens wijst het Hof erop, dat het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten
van de werkenden (9 december 1989), waarmee in de richtlijn rekening is gehouden, bepaalt
dat aan elke werkende in de Europese Gemeenschap bevredigende voorwaarden ten aanzien van
de bescherming van zijn gezondheid en zijn veiligheid moeten worden geboden, en dat hij met
name recht heeft op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon.
De gemeenschapsrichtlijn bepaalt dan ook, dat elke werknemer een jaarlijkse vakantie met
behoud van loon moet genieten van minstens vier weken (drie weken tijdens een
overgangsperiode van ten hoogste drie jaar te rekenen van de datum van omzetting van de
richtlijn in 1996).
Het Hof leidt hieruit af, dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon van elke
werknemer een bijzonder belangrijk beginsel van communautair sociaal recht is, waarvan de
lidstaten niet kunnen afwijken.
Dit recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon wordt door de richtlijn rechtstreeks aan elke
werknemer toegekend om zijn veiligheid en zijn gezondheid te beschermen. Het geldt voor
werknemers in alle sectoren, zonder onderscheid tussen werknemers met een overeenkomst van
onbepaalde duur en werknemers met een overeenkomst van bepaalde duur.
Bijgevolg is het Hof van oordeel dat de Britse regeling, die tot gevolg heeft dat bepaalde
werknemers elk recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon wordt ontzegd, in strijd is met
het gemeenschapsrecht.
De lidstaten beschikken weliswaar over een zekere discretionaire bevoegdheid om in hun interne
regelingen te bepalen hoe dit recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon in de praktijk ten
uitvoer moet worden gelegd, maar zij mogen dit recht niet aan bepaalde werknemers
ontzeggen.
Deze persmededeling is beschikbaar in het Engels, het Spaans, het Italiaans, het Frans en het Nederlands.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de |