Afdeling Pers en Voorlichting


PERSCOMMUNIQUÉ N° 28/01

10 juli 2001

Conclusie van advocaat-generaal P. Léger in zaak C-353/99 P

Raad van de Europese Unie tegen Hautala

ADVOCAAT-GENERAAL LÉGER GEEFT HET HOF IN OVERWEGING, DE BESLISSING VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG VAN 19 JULI 1999, WAARBIJ EEN RECHT OP GEDEELTELIJKE TOEGANG TOT DE DOCUMENTEN VAN DE RAAD WORDT ERKEND, TE BEVESTIGEN EN BIJGEVOLG DE HOGERE VOORZIENING AF TE WIJZEN

Met een beroep op het in het Handvest van de fundamentele rechten van de Europese Unie erkende recht van toegang van het publiek tot documenten concludeert de advocaat- generaal, dat enkel ingeval van onoverkomelijke administratieve problemen en onder toezicht van de rechter van het recht op gedeeltelijke toegang kan worden afgeweken


Heidi Hautala, lid van het Europees Parlement, heeft de Raad verzocht om toezending van een rapport over de export van conventionele wapens. Dit rapport, dat door een werkgroep is opgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB), beoogt de verdere bevordering van de consistente tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke criteria voor de wapenexport.

In zijn beschikking van 4 november 1997 weigerde de Raad mevrouw Hautala de toegang tot het rapport, op grond dat dit gevoelige informatie bevatte waarvan de verspreiding afbreuk zou doen aan de betrekkingen van de Europese Unie met derde landen. Volgens de communautaire regelgeving inzake toegang tot documenten kan de Raad immers de toegang tot een document weigeren ter bescherming van het algemeen belang op het gebied van de internationale betrekkingen.

Aangezien het Gerecht van eerste aanleg van oordeel was, dat de Raad de mogelijkheid van gedeeltelijke toegang tot de documenten moest onderzoeken, verklaarde het op 19 juli 1999 de beschikking van de Raad nietig. Tegen dit arrest van het Gerecht is hogere voorziening ingesteld door de Raad, die ondersteund werd door Spanje, terwijl mevrouw Hautala ondersteund werd door Denemarken, Frankrijk, Finland en het Verenigd Koninkrijk .

Advocaat-generaal Léger neemt vandaag conclusie in deze zaak.


De conclusie van de advocaat-generaal bindt het Hof niet.
De advocaten-generaal hebben tot taak het Hof in volledige onafhankelijkheid
een juridische oplossing te bieden voor het concrete geschil.  

De advocaat-generaal herinnert er om te beginnen aan, dat het beginsel van toegang tot documenten zijn kracht ontleent aan zijn aard van fundamenteel recht. Het beginsel van toegang van het publiek tot de documenten van de Raad is neergelegd in een besluit van 1993, dat de werkwijze van de instellingen wat meer transparant wil maken. Deze wens om de burgers zo volledig mogelijke toegang tot informatie te geven, is zijns inziens op verschillende bijeenkomsten van de Raad van Europa opnieuw bevestigd. De Raad en de Commissie hebben tevens een gedragscode vastgesteld en in het Verdrag van Amsterdam is het recht op toegang tot de documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie geformuleerd.

De advocaat-generaal verwijst met zoveel woorden naar het Handvest van de fundamentele rechten van de Europese Unie, waarin sprake is van een recht op toegang tot deze documenten. Hij ziet daarin de bekrachtiging van het transparantiebeginsel als een van de meest doeltreffende middelen om de burgers bij de gang van zaken bij de overheid te betrekken.

Volgens hem zijn met dit Handvest de daarin vermelde rechten verheven tot de hoogste waarden die de lidstaten gemeen hebben. Dertien lidstaten hebben overigens aan dit beginsel een positieve inhoud gegeven door algemene regels vast te stellen, volgens welke het publiek recht heeft op toegang tot documenten in bezit van de overheid.

De advocaat-generaal komt terug op het begrip document. Volgens hem doelt het recht op toegang op de inhoud en niet op de materiële vorm daarvan: het gaat immers om de toegang tot de in de documenten zelf vervatte informatie.

Hoewel hij van mening is, dat bepaalde eisen de beperking van het recht op toegang kunnen rechtvaardigen, onder meer op het gebied van nationale defensie, acht hij het noodzakelijk te controleren, dat deze beperkingen van een fundamenteel beginsel (die altijd eng moeten worden uitgelegd) evenredig blijven aan het nagestreefde doel (bescherming van het algemeen belang).

In dit verband is hij van mening, dat de weigering van de Raad om de mogelijkheid van een gedeeltelijke toegang tot de documenten te onderzoeken, kennelijk in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Deze praktijk van "alles of niets" staat zijns inziens op gespannen voet met de aard van fundamenteel recht, die aan het recht op toegang tot documenten moet worden toegekend. De werkoverlast die voor de Raad zou ontstaan, wanneer hij moet aangeven welke informatie in een document voor verspreiding in aanmerking komt, rechtvaardigt in beginsel niet, dat de burgers een recht op gedeeltelijke toegang tot de informatie wordt ontzegd.

De advocaat-generaal voegt eraan toe, dat de wijd verbreide toepassing van dit recht in talrijke lidstaten over het algemeen geen onoverkomelijke problemen oplevert.

De advocaat-generaal geeft bijgevolg in overweging, dat een recht op gedeeltelijke toegang tot documenten wordt erkend. Hij stelt voor, dat van het recht op gedeeltelijke toegang enkel kan worden afgeweken, wanneer sprake is van een onoverkomelijke administratieve belasting die de afwijking rechtvaardigt, en de toepassing daarvan door de rechter kan worden getoetst.


Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Deze persmededeling is beschikbaar in de officiële talen.

De volledige tekst van de conclusie is te vinden op de internetpagina van het Hof

www.curia.eu.int . heden vanaf ongeveer 15.00 uur.

Voor nadere informatie wende men zich tot J. M. Rachet

tel (352) 4303 3205 fax (352) 4303 2034.