Afdeling Pers en Voorlichting

                                

PERSCOMMUNIQUÉ N° 33/01


12 juli 2001

Arrest van het Hof in zaak C-368/98

Abdon Vanbraekel e.a. en Landsbond der christelijke mutualiteiten (LCM)

HET HOF VAN JUSTITIE VULT ZIJN RECHTSPRAAK INZAKE DE VOORAFGAANDE TOESTEMMING VOOR MEDISCHE BEHANDELING IN EEN ANDERE LIDSTAAT AAN MET EEN UITSPRAAK OVER DE VERGOEDING VAN DE KOSTEN VAN BEHANDELING IN EEN ZIEKENHUIS

Een sociaalverzekerde die ten onrechte geen toestemming heeft gekregen om zich in een andere lidstaat dan zijn lidstaat van aansluiting in een ziekenhuis te laten opnemen, heeft recht op vergoeding van de gemaakte kosten, indien de toestemming na die ziekenhuisopname alsnog wordt gegeven, in voorkomend geval door tussenkomst van de rechter.

De vergoeding moet minstens gelijk zijn aan de vergoeding waarop de verzekerde recht zou hebben gehad indien hij in een ziekenhuis in zijn lidstaat van aansluiting was opgenomen.


Mevrouw Descamps, een in België woonachtige Belgische onderdaan, verzocht haar Belgische ziekenfonds om toestemming voor een orthopedische chirurgische ingreep in Frankrijk. Haar ziekenfonds wees dit verzoek aanvankelijk af. Het verzoek werd onvoldoende gemotiveerd geacht daar geen advies was overgelegd van een aan een Belgische universiteit verbonden arts.

Desondanks onderging mevrouw Descamps de ingreep in april 1990. Voor de Belgische rechter vorderde zij van haar ziekenfonds vergoeding van de kosten volgens de in België toegepaste tarieven (49 935,44 FRF) en niet volgens de tarieven die in Frankrijk golden (38 608,89 FRF).

In december 1994 werd in een verslag van een door het Arbeidshof te Bergen benoemde geneesheer-deskundige vastgesteld, dat de ingreep in België niet vaak wordt toegepast en dat het herstel van de gezondheid van mevrouw Descamps wel degelijk een ziekenhuisopname in het buitenland vereiste. Mevrouw Descamps is in de loop van de procedure overleden, waarna haar erfgenamen, de heer Vanbraekel en haar kinderen, het geding hebben voortgezet.

Het Arbeidshof te Bergen vraagt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen of, wanneer is komen vast te staan, dat een ziekenhuisopname in een andere lidstaat had moeten worden toegestaan, de kosten van die ziekenhuisopname moeten worden vergoed volgens de regeling van de staat van het bevoegde orgaan (in casu het Belgische orgaan) of volgens de regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan de ziekenhuisopname heeft plaatsgevonden (in casu het Franse stelsel).

De van het Hof verlangde uitspraak heeft uiteindelijk betrekking op de vraag, welke vergoedingsregeling moet worden toegepast wanneer voor een ziekenhuisopname in een andere lidstaat de in de communautaire regelgeving voorziene toestemming is verkregen, in voorkomend geval na rechterlijke tussenkomst.

Het Hof herinnert eraan dat het door de gemeenschapswetgeving ingevoerde stelsel de sociaalverzekerde die toestemming heeft om in een andere lidstaat dan zijn lidstaat van aansluiting een medische behandeling te ondergaan, waarborgt dat hij in de lidstaat waar deze behandeling plaatsvindt onder even gunstige voorwaarden wordt behandeld als de sociaalverzekerden die onder de wettelijke regeling van die lidstaat vallen. Het Hof is dus van oordeel, dat de kosten moeten worden vergoed volgens de regeling van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt.

In beginsel moeten de verstrekkingen worden verleend door het orgaan van de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt en dient het orgaan waarbij de verzekerde is aangesloten de behandeling achteraf te vergoeden.

Indien de vergoeding niet op deze wijze heeft kunnen plaatsvinden omdat het orgaan van aansluiting ten onrechte geen toestemming heeft gegeven, kan de sociaalverzekerde zich rechtstreeks tot dit orgaan wenden om vergoeding te krijgen van het bedrag dat normalerwijze zou zijn vergoed indien de toestemming was gegeven.

Van oordeel dat medische activiteiten wel degelijk onder het toepassingsgebied van de regels inzake het vrij verrichten van diensten vallen, komt het Hof bovendien tot het oordeel, dat een nationale wettelijke regeling een aangeslotene aan wie toestemming is verleend om zich in een ziekenhuis in het buitenland te laten opnemen, een vergoeding moet waarborgen overeenkomend met de vergoeding waarop hij recht zou hebben gehad indien hij in een ziekenhuis in zijn lidstaat was opgenomen.

In die omstandigheden, zo oordeelt het Hof, verzet het in het Verdrag neergelegde beginsel van het vrij verrichten van diensten zich tegen een regeling volgens welke geen aanvullende vergoeding zou kunnen worden betaald ten belope van het verschil tussen de vergoeding volgens het minder gunstige tarief van de lidstaat waar de ziekenhuisopname heeft plaatsgevonden en de vergoeding volgens het gunstiger tarief waarin de socialezekerheidsregeling van de lidstaat van aansluiting voorziet.

Ofschoon het gevaar voor een ernstige aantasting van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel een dwingende reden van algemeen belang kan vormen waardoor een belemmering van het vrij verrichten van diensten gerechtvaardigd kan zijn, kan volgens het Hof niet worden gesteld, dat betaling van de aanvullende vergoeding een bijkomende financiële belasting zou vormen voor het stelsel van ziektekostenverzekering van de lidstaat van aansluiting, die de instandhouding van een verzorgingscapaciteit of van medische deskundigheid op nationaal grondgebied onmogelijk zou maken.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.
Deze persmededeling is beschikbaar in alle talen.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof
www.curia.eu.int . heden vanaf ongeveer 15.00 uur.
Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders
tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656.