Conclusie in zaak C-1/00
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek
Zo werd bij een beschikking van de Commissie van 27 maart 1996 verboden om levende
runderen, rundvlees en van runderen verkregen producten vanuit het Verenigd Koninkrijk naar
andere lidstaten en naar derde landen uit te voeren. Sindsdien is die beschikking een aantal malen
aangepast aan de voortgang van het wetenschappelijk onderzoek naar BSE.
Zo is het in 1996 ingevoerde volledige embargo op producten van de Britse runderteelt met
ingang van 1 juni 1998 onder zeer strikte voorwaarden (de traceerbaarheid van de producten tot
aan het dier, het moederdier en de kudde van herkomst; de leeftijd van het dier) opgeheven voor
vlees en vleesproducten afkomstig van runderen die in Noord-Ierland in het kader van een
regeling betreffende voor uitvoer erkende beslagen geslacht waren (Export Certified Herds
Scheme - ECHS-).
Bij een beschikking van 25 november 1998 heeft de Commissie de aan een datum gerelateerde
uitvoerregeling (Date-Based Export Scheme -DBES-) vastgesteld, teneinde de hervatting
mogelijk te maken van de uitvoer vanuit het Verenigd Koninkrijk van vlees en vleesproducten
afkomstig van na 1 augustus 1996 geboren runderen.
Op 23 juli 1999 heeft de Commissie de datum waarop de uitvoer van na 1 augustus 1996 geboren
dieren hervat kon worden, vastgesteld op 1 augustus 1999.
Daar de Franse Republiek weigert die beschikking ten uitvoer te leggen, verzoekt de Commissie
het Hof vast te stellen, dat Frankrijk niet aan zijn communautaire verplichtingen heeft
voldaan.
Advocaat-generaal Jean Mischo neemt vandaag zijn conclusie in deze zaak.
De advocaat-generaal merkt op dat het niet zo is dat Frankrijk geen serieus argument zou
hebben gehad om de datum van hervatting van de uitvoer te betwisten, gezien de in 1998
vastgestelde communautaire vereisten. In november 1999 was de Commissie immers nog steeds
niet door alle lidstaten op de hoogte gesteld van hun keuze met betrekking tot het specifieke
merkteken, zodat geen sprake was van een perfecte traceerbaarheid en een adequate etikettering.
Overigens geeft de advocaat-generaal de Commissie gelijk wanneer zij stelt dat een lidstaat zich
niet achter een nationale wetenschappelijke instantie (in casu het Agence française de sécurité
sanitaire des aliments -AFSSA-) kan verschuilen om zich te verzetten tegen een beschikking van
de Commissie, die zelf gebaseerd is op een wetenschappelijk advies van een communautaire
instantie (het Comité scientifique directeur) die de bezwaren van de nationale instantie heeft
onderzocht en ongegrond heeft geacht.
Daar de wettigheid van de beschikking van de Commissie volgens de advocaat-generaal dus niet
kan worden betwist, onderzoekt hij de door Frankrijk aangevoerde argumenten betreffende de
mogelijkheid om bij het ontbreken van een volledige communautaire harmonisatie een beroep
te doen op de uitzonderingsregeling, op grond waarvan een lidstaat zich tegen het vrije verkeer
van goederen kan verzetten. Hij komt tot de conclusie dat weliswaar de beginselen van
traceerbaarheid en etikettering golden, doch de ter bestrijding van BSE ingevoerde regeling geen
regels gaf die andere lidstaten dan het Verenigd Koninkrijk moesten vaststellen.
In die omstandigheden is de advocaat-generaal van mening, dat er in 1999 geen volledige
harmonisatie was, al was het alleen maar omdat pas in 2001 een verordening is vastgesteld met
vanaf 1 juli 2001 geldende voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde
overdraagbare spongiforme encefalopathieën, en er krachtens het EG-Verdrag dus ruimte was
voor nationale maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid.
De advocaat-generaal onderzoekt dan ook, of de Franse houding gerechtvaardigd werd door de
bescherming van de volksgezondheid en geen discriminatie van Brits rundvlees opleverde.
Ten aanzien van rechtstreeks uit het Verenigd-Koninkrijk afkomstige runderproducten die aan
de strenge voorschriften van de DBES-regeling voldoen is hij van mening, dat de Franse
regering zich niet kon verzetten tegen de opheffing van het embargo en dat het alleen van
haar afhing om nationale maatregelen te treffen om de traceerbaarheid en de etikettering vanaf
de grens met het Verenigd Koninkrijk tot aan het stadium van de verkoop aan de eindverbruiker
te handhaven.
De weigering om het embargo op te heffen lijkt echter een adequate maatregel voor de
indirecte invoer (invoer van runderproducten uit het Verenigd Koninkrijk via een andere
lidstaat): de Franse autoriteiten kunnen immers onmogelijk de traceerbaarheid herstellen eneventueel een besmette partij terugroepen, indien als gevolg van het feit dat de betrokken
producten de markt van een andere lidstaat passeren, een breuk optreedt in de procedure van
traceerbaarheid, die door de communautaire beschikking wordt verzekerd totdat de producten
het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk verlaten.
Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in alle talen.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de
Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders |