VOORDELEN DIE UIT EEN BILATERALE OVEREENKOMST TUSSEN EEN LIDSTAAT EN
EEN DERDE STAAT VOORTVLOEIEN, MOETEN IN PRINCIPE OOK WORDEN TOEGEKEND AAN
WERKNEMERS VAN ANDERE LIDSTATEN DIE GEEN PARTIJ BIJ DE OVEREENKOMST ZIJN.
Zo kan een burger van Franse nationaliteit voor de berekening van het
ouderdomspensioen zijn in Zwitserland verkregen pensioenrechten doen gelden
bij de Italiaanse autoriteiten, ook al is Frankrijk geen partij bij de Italiaans-Zwitserse
overeenkomst.
Haar wens om in Italië een ouderdomspensioen te krijgen maakte evenwel
geen kans, want - zelfs al werden de in Frankrijk vervulde verzekeringstijdvakken
door de Italiaanse autoriteiten in aanmerking genomen - de samentelling
van de Italiaanse en de Franse tijdvakken volstond niet om de door de Italiaanse
wet vereiste minimumduur te bereiken. Zij zou recht hebben gehad op het Italiaanse
ouderdomspensioen indien ook de Zwitserse bijdragen werden meegerekend bij de
berekening van haar totale bijdragen, krachtens het samentellingsbeginsel dat
in de Italiaans-Zwitserse overeenkomst inzake sociale zekerheid van 1962 wordt
toegepast.
Zij diende in 1996 in Italië een aanvraag in, die echter door het INPS
werd verworpen, om de enkele reden dat zij Franse onderdaan is en de Italiaans-Zwitserse
overeenkomst dus niet op haar van toepassing is.
Mevrouw Gottardo legde de zaak dan voor aan het Tribunale ordinario di Roma,
waar zij aanvoerde dat aangezien zij onderdaan van een lidstaat is, het INPS
haar het pensioenrecht onder dezelfde voorwaarden als voor de eigen onderdanen
moest toekennen.
Volgens het Hof gaat het dus om een verschil in behandeling op grond van
de nationaliteit. Het wijst er bovendien op dat de lidstaten bij de uitvoering
van de verbintenissen die zij krachtens internationale overeenkomsten zijn aangegaan,
hun gemeenschapsrechtelijke verplichtingen moeten nakomen.
Wanneer een lidstaat dus met een derde staat een internationale bilaterale
overeenkomst inzake sociale zekerheid sluit, op grond waarvan de in het derde
land vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking worden genomen voor de toekenning
van het recht op ouderdomsuitkeringen, moet deze lidstaat overeenkomstig het
fundamentele beginsel van gelijke behandeling de onderdanen van de andere
lidstaten die geen partij bij de overeenkomst zijn, dezelfde voordelen toekennen
die zijn eigen onderdanen krachtens de overeenkomst genieten. De overeenkomstsluitende
lidstaat kan zijn weigering evenwel objectief motiveren.
Volgens het Hof kan een eventuele verhoging van de financiële lasten
en van de administratieve moeilijkheden de niet-naleving van de uit het Verdrag
voortvloeiende verplichtingen niet rechtvaardigen.
Hof van Justitie niet bindt. Deze persmededeling is beschikbaar in alle talen. De volledige tekst van het arrest is te vinden op de Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders |