Unión de Pequeños Agricultores, een beroepsvereniging van kleine
Spaanse landbouwondernemingen, heeft hogere voorziening ingesteld tegen de beschikking
van het Gerecht van eerste aanleg van 23 november 1999 waarbij haar beroep strekkende
tot gedeeltelijke nietigverklaring van een verordening betreffende de gemeenschappelijke
ordening der markten in de sector oliën en vetten, waaronder de markt van
olijfolie, is verworpen. Het Gerecht van eerste aanleg heeft dit beroep als
kennelijk niet-ontvankelijk aangemerkt, aangezien de leden van de vereniging
niet individueel werden geraakt door de bepalingen van de betrokken verordening.
Het Hof preciseert dat in het kader van deze hogere voorziening moet worden
beslist of een particulier die niet individueel wordt geraakt door de
bepalingen van een verordening, beroep tot nietigverklaring kan instellen, enkel
en alleen omdat het recht op een daadwerkelijke rechtsbescherming zulks vereist,
omdat er geen enkel rechtsmiddel voor de nationale rechter zou bestaan.
Volgens het EG-Verdrag "[kan] [i]edere natuurlijke of rechtspersoon [...]
beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen
die, hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht
tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken". Volgens
vaste rechtspraak kan een particulier dus slechts beroep instellen tegen
een handeling van algemene strekking indien deze handeling hem treft uit hoofde
van zekere bijzondere hoedanigheden of van een feitelijke situatie welke hem
ten opzichte van ieder ander karakteriseert.
In geen geval kan een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep
tot nietigverklaring van een verordening dat niet aan deze voorwaarde voldoet,
ontvankelijk worden verklaard.
Het Hof herinnert er evenwel aan dat de Europese Gemeenschap een rechtsgemeenschap
is, in die zin dat de instellingen niet ontkomen aan het toezicht op de verenigbaarheid
van hun handelingen met het Verdrag en met de algemene rechtsbeginselen, waaronder
de grondrechten. Particulieren moeten zich bijgevolg daadwerkelijk voor de
rechter kunnen beroepen op door hen aan de communautaire rechtsorde ontleende
rechten, aangezien dit een van de algemene rechtsbeginselen is die voortvloeien
uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten.
Het Verdrag heeft een volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures in het
leven geroepen, waarbij de communautaire rechter het toezicht op de wettigheid
van de handelingen van de instellingen verzekert.
Volgens dit stelsel kunnen natuurlijke of rechtspersonen die wegens deze ontvankelijkheidsvoorwaarden
geen rechtstreekse beroep kunnen instellen tegen gemeenschapshandelingen van
algemene strekking, de ongeldigheid van deze handelingen inroepen:
- hetzij incidenteel voor de communautaire rechter,
in een beroep ingesteld tegen de communautaire maatregel waarmee de betrokken
handeling wordt toegepast,
- hetzij voor de nationale rechter, die weliswaar niet
bevoegd is zelf de ongeldigheid van genoemde handelingen vast te stellen maar
daarover prejudiciële vragen kan stellen aan het Hof.
Wat dit laatste geval betreft, moeten de lidstaten in een stelsel van rechtsmiddelen
en procedures voorzien dat de eerbiediging van het recht op een daadwerkelijke
rechtsbescherming kan verzekeren. Overeenkomstig het in het Verdrag vervatte
beginsel van loyale samenwerking moet de nationale rechter de nationale regels
van procesrecht aldus uitleggen dat natuurlijke en rechtspersonen tegen een
nationale maatregel waarmee een verordening wordt toegepast, in rechte kunnen
opkomen en bij die gelegenheid de ongeldigheid van die verordening kunnen opwerpen.
Het Hof aanvaardt niet dat een rechtstreeks beroep tot nietigverklaring voor
de communautaire rechter mag worden ingesteld voorzover blijkt dat de nationale
regels van procesrecht de particulier niet toestaan om de geldigheid van de
betwiste gemeenschapshandeling aan te vechten. In een dergelijk stelsel zou
de communautaire rechter immers het nationale procesrecht moeten uitleggen.
Overigens moet, met het oog op een daadwerkelijke rechtsbescherming, bij de
uitlegging van het begrip "individueel geraakte particulier"
wel rekening worden gehouden met de uiteenlopende situaties die een verzoeker
kunnen individualiseren, maar een dergelijke uitlegging mag deze voorwaarde,
die uitdrukkelijk door het Verdrag wordt gesteld, niet tot een dode letter maken,
omdat de communautaire rechter anders de grenzen van zijn bevoegdheid zou
overschrijden.
Alleen de lidstaten zijn bevoegd om, overeenkomstig de procedure tot herziening
van het Verdrag, het stelsel van toezicht op de wettigheid van de gemeenschapshandelingen
van algemene strekking te wijzigen.
Dit arrest moet in zijn context worden bezien: de advocaat-generaal had in
zijn conclusie van 21 maart 2002 aan het Hof voorgesteld de rechtspraak op radicale
wijze te herzien. Hij was namelijk van oordeel dat dit noodzakelijk was om een
daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren. Verder was het Gerecht van eerste
aanleg, onder verwijzing naar deze conclusie, in het arrest van 3 mei 2002,
zaak T-177/01, Jego-Quéré, afgeweken van de rechtspraak van het Hof.
Deze persmededeling is beschikbaar in alle talen. De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int heden vanaf ongeveer 15.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656. Beelden van de uitspraak zijn beschikbaar op Europe by Satellite Europese Commissie, Dienst Pers en Communicatie, L - 2920 Luxemburg, tel: (352) 43 01 35177, fax (352) 4301 35249, of B-1049 Brussel, tel. (32) 2 2964106, fax (32) 2 2965956 of (32) 2 2301280 |