Afdeling Pers en Voorlichting
PERSCOMMUNIQUÉ nr. 105/03
25 november 2003
Arrest van het Hof in zaak C-278/01
Commissie van de Europese Gemeenschappen / Koninkrijk Spanje
HET HOF VEROORDEELT VOOR DE TWEEDE MAAL EEN LIDSTAAT TOT BETALING VAN EEN
DWANGSOM WEGENS DE NIET-UITVOERING VAN EEN VAN ZIJN ARRESTEN
Spanje wordt verplicht tot betaling van 624 150 euro per jaar en per 1 %
van de badzones in de Spaanse binnenwateren die niet in overeenstemming zijn met
de grenswaarden van richtlijn 76/160 vanaf het badseizoen 2004.
Volgens het EG-Verdrag kan de Commissie, indien zij van mening is dat een
lidstaat niet de maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van
een arrest van het Hof, deze lidstaat een termijn stellen voor de uitvoering
daarvan. Wanneer deze termijn is verstreken, kan zij de zaak voor het Hof
brengen en de betaling van een forfaitaire som of een dwangsom vorderen.
Aangezien Spanje volgens haar het arrest van 1998 niet had uitgevoerd, heeft de
Commissie in 2001 beroep ingesteld bij het Hof en gevorderd dat Spanje een
dwangsom zou worden opgelegd van 45 600 euro per dag die het in gebreke
blijft met het treffen van de nodige maatregelen ter uitvoering van het genoemde
arrest.
Het Hof stelt in het arrest van heden vast dat Spanje niet alle
maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn ter uitvoering van zijn arrest van 1998.
Het Hof wijst er om te beginnen op dat het Koninkrijk Spanje krachtens
het gemeenschapsrecht gehouden was de ter uitvoering van dat arrest noodzakelijke maatregelen te
nemen. Hoewel het EG-Verdrag niet bepaalt binnen welke termijn uitvoering moet worden gegeven
aan een arrest, heeft het Hof geoordeeld dat onverwijld met die uitvoering worden
begonnen en dat zij zo snel mogelijk worden voltooid.
Volgens het Hof was de door de Commissie aan het Hof verleende termijn
voor de uitvoering van het arrest - drie badseizoenen - toereikend, zelfs indien hiervoor omslachtige
acties vereist waren.
Het Hof stelt de forfaitaire som of de dwangsom vast, waarbij de voorstellen
van de Commissie slechts een nuttige referentiebasis vormen. Het Hof moet er dan
voor zorgen dat het bedrag in overeenstemming is met de omstandigheden en evenredig
is aan de inbreuk en de financiële draagkracht van de betrokken lidstaat, zodat
de dwangsom de lidstaat ertoe aanzet zo snel mogelijk een einde te maken
aan de niet-nakoming.
Het Hof stelt een lagere dwangsom vast dan die welke de Commissie voorstelt.
De dwangsom van 624 150 euro per jaar en per 1 % van de badzones
in de Spaanse binnenwateren die niet in overeenstemming zijn met de grenswaarden van
de richtlijn, zal door Spanje verschuldigd zijn vanaf de vaststelling van de kwaliteit
van het zwemwater tijdens het badseizoen 2004 tot het jaar waarin het arrest
van 1998 volledig zal zijn uitgevoerd.
Om deze beslissing te nemen onderzoekt het Hof:
- de periodiciteit van de dwangsom: De staat van de zwemwateren wordt jaarlijks vastgesteld
op basis van een verslag dat de lidstaat bij de Commissie indient. Bij
de indiening van dit verslag kan worden vastgesteld dat de inbreuk is beëindigd.
Om te voorkomen dat Spanje wordt gedwongen tot betaling van de dwangsom voor
perioden waarin de inbreuk zou zijn beëindigd, moet de dwangsom op jaarbasis worden
opgelegd.
het variabele tarief van de dwangsom. Het is moeilijk om tot een volledige
tenuitvoerlegging van de richtlijn te komen. Wil het bedrag van de dwangsom in
overeenstemming zijn met de omstandigheden en evenredig aan de niet-nakoming, dan moet rekening
worden gehouden met de vooruitgang die Spanje heeft geboekt. Het bedrag moet dus
worden berekend op basis van het percentage van de badzones in de binnenwateren
die nog niet in overeenstemming zijn gebracht met de ingevolge de richtlijn vastgestelde
grenswaarden; en
de precieze berekeningswijze van de dwangsom, waarbij acht wordt geslagen op:
de duur van de inbreuk, en het Hof erkent dat het arrest van
1998 binnen een kort tijdsbestek moeilijk uit te voeren is;
de ernst van de inbreuk, gelet op het feit dat de niet-nakoming de
menselijke gezondheid in gevaar kan brengen en het milieu kan schaden; en
- de financiële draagkracht van Spanje.
N.B: Het percentage badzones in de Spaanse binnenwateren die met de grenswaarden van
de richtlijn overeenstemmen, bedroeg 85,1 % voor het badseizoen 2002.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof (www.curia.eu.int ) heden vanaf 12.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot mevr. Gitte Stadler; tel. (352) 4303 3127; fax: (352) 4303 3656. Europese Commissie, Dienst Pers en Communicatie, L - 2920 Luxemburg, L-2920 Luxembourg, tel: (352) 4301-35177 - fax: (352) 4301-35249 of B-1049 Brussel, tel: (32) 2-296.41.06 - fax: (32) 2-296.59.56 |
Arrest van 4 juli 2000, Commissie/Griekenland, C-387/97, Jurispr. blz. I-5047. Zie perscommuniqué
nr. 48/2000.
Arrest van 12 februari 1998, Commissie/Spanje, C-92/96, Jurispr. blz. I-505.
Richtlijn 76/160/EEG van de Raad van 8 december 1975 betreffende de kwaliteit
van het zwemwater (PB 1976, L 31, blz. 1).