Afdeling Pers en Voorlichting
PERSCOMMUNIQUÉ N° 11 /02
27 februari 2003
Conclusie van advocaat-generaal L.A. Geelhoed in zaak C-109/01
(5,42,62) De heer Akrich, een Marokkaans onderdaan gehuwd met een Britse, wordt vanwege
zijn persoonlijke verleden de toegang tot het Verenigd Koninkrijk ontzegd, op basis van
de Britse immigratiewetgeving. Teneinde te bereiken dat hij zich desondanks met zijn echtgenote
in het Verenigd Koninkrijk kan vestigen verblijven de heer en mevrouw Akrich gedurende
meer dan zes maanden in Ierland, alwaar mevrouw Akrich werkzaam was bij een
bank. Vervolgens verzoekt hij met een beroep op het gemeenschapsrecht om intrekking van
het tegen hem lopende uitzettingsbevel in het Verenigd Koninkrijk.
Meer in het bijzonder beroept hij zich op de communautaire regels omtrent het
vrije verkeer van werknemers zoals uitgelegd in het arrest Singh. Op grond van
dit arrest heeft een onderdaan van een lidstaat, die in een andere lidstaat
als werknemer in de zin van het gemeenschapsrecht heeft gewerkt, bij terugkeer in
eigen land het recht zich te doen vergezellen van de echtgenoot, onafhankelijk van
diens nationaliteit. De echtgenoot heeft op basis van het gemeenschapsrecht een eigen verblijfsrecht
in de lidstaat waarvan de werknemer de nationaliteit bezit.
Het Immigration Appeal Tribunal, aangezocht in laatste instantie, verzoekt het Hof van Justitie
om een prejudiciële beslissing over onder meer de volgende vraag: Kan deze gemeenschapsonderdaan
bij terugkeer in de lidstaat van herkomst aanspraak maken op het recht dat
het gemeenschapsrecht toekent aan migrerende werknemers, namelijk het recht dat haar echtgenoot zich
met haar in de lidstaat van herkomst mag vestigen en moet de lidstaat
van herkomst aanvaarden dat de echtgenoot aan de toepassing van de nationale immigratiewetgeving
is onttrokken?
De conclusie van de advocaatgeneraal is niet bindend voor het Hof. De advocaatgeneraal heeft tot taak, het Hof in volkomen onafhankelijkheid een juridische oplossing voor te stellen voor de bij het Hof aanhangige zaken. |
Deze inconsistentie tussen de - strenge - nationale immigratiewetgeving en de - soepele
- communautaire regels omtrent het interne vrije personenverkeer komt tot uitdrukking, zo stelt
de advocaat-generaal, indien personen die nog niet zijn toegelaten of die zich -
zoals in het geval van de heer Akrich - zonder verblijfstitel op het
grondgebied van de Europese Unie bevinden een beroep doen op het gemeenschapsrecht om
legaal toegang tot dit grondgebied te verkrijgen. Het gemeenschapsrecht wordt dan ingeroepen in
een kwestie die zich in wezen op het terrein van de nationale competentie
op het gebied van de immigratie bevindt.
De kern van de zaak Akrich is immers niet dat een communautair werkneemster
zich bij de uitoefening van de aan haar door het EG-verdrag toegekende vrijheid
wil doen vergezellen door haar echtgenoot, maar dat zij haar status als werkneemster
wil gebruiken om haar echtgenoot toegang tot de Europese Unie te verschaffen.
Advocaat-generaal Geelhoed stelt de hierna volgende oplossing voor.
Om te beginnen herinnert hij eraan dat een gemeenschapsonderdaan die gebruik heeft gemaakt
van het vrije verkeer van werknemers hieraan na terugkeer in eigen land het
recht kan ontlenen dat zijn echtgenoot zich met hem in dat land vestigt
ongeacht diens nationaliteit. Niettemin mag de lidstaat waarvan de werknemer de nationaliteit bezit
zijn nationale immigratiewetgeving toepassen en op grond van die wetgeving de toegang weigeren
aan de echtgenoot van de werknemer, in het geval waarin het een echtgenoot
betreft die onderdaan is van een derde land en die niet overeenkomstig de
immigratiewetgeving tot de EU is toegelaten. De lidstaat kan daartoe een beroep doen
op een dwingend nationaal belang
(138-144) Deze beoordeling is echter wel gebonden aan voorwaarden. Mevrouw Akrich en haar
echtgenoot worden immers door de maatregel belemmerd in de uitoefening van een recht
op vrij verkeer dat hen toekomt krachtens het gemeenschapsrecht. Geelhoed rechtvaardigt de toepassing
van de betrokken beoordeling op grond van de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van
de immigratiewetgeving. De voorafgaande individuele beoordeling van een persoon die zich nog niet
legaal op het grondgebied van de Unie bevindt vormt een noodzakelijke voorwaarde voor
de voltooiing van de interne markt met daarbinnen een vrij verkeer van personen
en behoort tot de kern van de nationale competentie op het gebied van
de immigratie. Tevens moet voorkomen worden dat de nationale immigratiewetgeving wordt omzeild en
is de omvang van de risico's voor de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van
de nationale immigratiewetgeving niet te onderschatten.
(170-185) Is er in deze zaak sprake van misbruik van het gemeenschapsrecht? De
heer en mevrouw Akrich hebben namelijk uitdrukkelijk verklaard dat zij zich enkel in
Ierland vestigden met het oogmerk onder de Britse immigratiewetgeving uit te komen. Van
misbruik van gemeenschapsrecht is volgens de advocaat-generaal evenwel geen sprake. Geelhoed wijst er
daarbij op dat het moeilijk is het leerstuk van misbruik van gemeenschapsrecht in
een concreet geval toe te passen. Subjectieve criteria en met name het oogmerk
van betrokkenen is gemakkelijk te manipuleren. Wat objectieve criteria betreft, zoals de duur
van het verblijf in Ierland, die lenen zich voor omzeiling. Tot slot is
de grens tussen misbruik en gebruik van het EG-recht voor een doel dat
de wetgever niet had beoogd moeilijk vast te stellen.
N.B. De rechters van het Hof van Justitie van de EG beginnen nu
hun beraadslagingen in deze zaak. Het arrest wordt op een latere datum uitgesproken.
Deze persmededeling is beschikbaar in het Frans, het Duits, het Engels, het Spaans, het Italiaans en het Nederlands. De volledige tekst van de conclusie is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int heden vanaf ongeveer 15.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656. |
Arrest van het Hof van Justitie van 7 juli 1992, Singh (C-370/90,
Jurispr. blz. I-4265)