Afdeling Pers en Voorlichting

    PERSCOMMUNIQUÉ N° 27/03

    2 april 2003

    Conclusie van advocaat-generaal L.A. Geelhoed in zaak C-256/01

Debra Allonby tegen Accrington & Rossendale College


BEROEP OP GELIJKHEIDSBEGINSEL NIET MOGELIJK WANNEER BELONINGSVERSCHILLEN M/V NIET TOE TE SCHRIJVEN ZIJN AAN ÉÉN BRON

Een pensioenregeling voor onderwijzers die docenten uitsluit die onderwijs geven op basis van een overeenkomst tot het verlenen van diensten is mogelijkerwijs indirect discriminerend als blijkt dat wezenlijk meer vrouwen dan mannen worden getroffen.



Een hogeschool, het Accrington and Rossendale College, ontslaat zijn in deeltijd werkende, voor het merendeel vrouwelijke, docenten (waaronder mevrouw Allonby). Vervolgens koopt zij hun diensten weer in door tussenkomst van een agentschap, het Education Learning Services (ELS), waarbij zij als zelfstandige werknemers staan ingeschreven. Door deze constructie beoogt de hogeschool besparingen op de arbeidskosten te realiseren. Voor de betrokken docenten brengt de constructie een achteruitgang in beloning mee ten opzichte van die welke zij in de oorspronkelijke arbeidsverhouding met de hogeschool genoten.

Mevrouw Allonby heeft procedures gestart tegen de hogeschool, tegen ELS en tegen de staat wegens ongeoorloofde discriminatie op grond van geslacht betreffende de beloning en de toetredingsvoorwaarden tot een pensioenregeling. Het Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division), aangezocht in laatste instantie, heeft hierover vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.


De conclusie van de advocaatgeneraal is niet bindend voor het Hof. De advocaatgeneraal heeft tot taak, het Hof in volkomen onafhankelijkheid een juridische oplossing voor te stellen voor de bij het Hof aanhangige zaken.  

Advocaat-generaal Geelhoed wijst er op dat aan de uitoefening van de beroepsactiviteiten van Allonby sinds zij als zelfstandige voor ELS werkt, heel weinig is veranderd. Zij is de facto gebonden aan aanwijzingen van de leiding van de hogeschool als principaal. Er is maar één belangrijk verschil. De beloning voor haar werkzaamheden ontvangt zij, als subcontractant, van ELS, die zich als aannemer tegenover de hogeschool heeft verbonden tot levering van onderwijsdiensten. Hieruit volgt dat het verschil in beloning niet is toe te schrijven aan één bron en er derhalve een identiteit ontbreekt die voor dit verschil en de opheffing daarvan aansprakelijk kan worden gehouden, hetgeen op grond van de rechtspraak van het Hof een vereiste is om een beroep te kunnen doen op het gelijkheidsbeginsel.

Volgens Geelhoed hebben we hier te maken met een voorbeeld van een bredere evolutie die zich in de arbeidsverhoudingen binnen de Europese Gemeenschap voordoet. Zij houdt enerzijds in dat werkgevers steeds meer activiteiten uitbesteden aan gespecialiseerde (onder-) aannemers en anderzijds worden de klassieke dienstbetrekkingen vervangen door contractuele dienstverleningsverhoudingen, waarin de aanbieders van de diensten als zelfstandigen opereren. Deze ontwikkelingen zijn niet bij voorbaat als sociaal of maatschappelijk onwenselijk te beschouwen. Niettemin kunnen deze juridische constructies die bij deze ontwikkelingen voorkomen ook worden aangewend om te ontkomen aan de consequenties van het communautaire gelijke behandelingsbeginsel.

Met betrekking tot het recht op aansluiting tot een pensioenregeling, dat wordt beschouwd als een component van de beloning, herinnert de advocaat-generaal eraan dat een referentiepersoon of -kader noodzakelijk is om te bepalen of er sprake is van discriminatie op grond van geslacht. Hieruit volgt dat als Allonby zich voor de ene component niet mag vergelijken met een bepaalde referentiepersoon, zij dat voor de andere component van haar beloning ook niet mag.

Geelhoed is van mening dat dit niet weg neemt dat er sprake kan zijn van indirecte discriminatie die voortvloeit uit een sectoriële of wettelijke regeling. De Britse beroepspensioenregeling voor onderwijzers sluit docenten uit die onderwijs geven op basis van een overeenkomst tot het verlenen van diensten. Er kan sprake zijn van indirecte discriminatie als blijkt dat door hierdoor wezenlijk meer vrouwen dan mannen worden getroffen. Of daarvan sprake is en of er een objectieve rechtvaardigingsgrond aanwezig is staat echter ter beoordeling van de nationale rechter.

N.B. De rechters van het Hof van Justitie van de EG beginnen nu hun beraadslagingen in deze zaak. Het arrest wordt op een latere datum uitgesproken.


Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt

Deze persmededeling is beschikbaar in het Frans, het Engels, het Duits, het Spaans en het Nederlands

De volledige tekst van de conclusie is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int  heden vanaf ongeveer 15.00 uur.

Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders
tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656