Afdeling Pers en Voorlichting

PERSCOMMUNIQUÉ N° 30/03

8 april 2003

Conclusie van advocaat-generaal Léger in zaak C-224/01

Köbler / Republiek Oostenrijk

VOOR DE EERSTE KEER MOET HET HOF ZICH UITSPREKEN OVER DE AANSPRAKELIJKHEID VAN EEN LIDSTAAT VOOR SCHADE VAN PARTICULIEREN, DIE HET GEVOLG IS VAN SCHENDING VAN HET GEMEENSCHAPSRECHT DOOR EEN HOOGSTE RECHTERLIJKE INSTANTIE

Advocaat-generaal P. Léger is van oordeel dat lidstaten in een dergelijk geval de aan particulieren toegebrachte schade moeten vergoeden en dat de minimumvoorwaarden op grond waarvan dit recht op vergoeding ontstaat, door het gemeenschapsrecht worden beheerst.


De heer Köbler is sinds 1986 gewoon hoogleraar aan een universiteit in Oostenrijk. Zich beroepend op een loopbaan van vijftien jaar in het universitair onderwijs in verscheidene lidstaten vroeg hij een in de Oostenrijkse wet vastgelegde speciale anciënniteitstoelage aan. Zijn aanvraag werd afgewezen omdat de wet als voorwaarde voor deze toelage stelt dat betrokkene vijftien jaar hoogleraar aan uitsluitend Oostenrijkse universiteiten is geweest. Köbler is tegen deze beslissing in beroep gegaan omdat deze hem naar zijn mening indirect discrimineerde en inbreuk maakte op het beginsel van vrij verkeer van werknemers; het Verwaltungsgerichtshof (het hoogste administratieve gerecht in Oostenrijk) heeft het Hof een prejudiciële vraag gesteld.

Aangezien het Hof inmiddels een arrest1 had gewezen in een vergelijkbare zaak, vroeg het de nationale rechter of hij zijn vraag handhaafde. Op grond van bedoeld arrest trok het Verwaltungsgerichtshof zijn vraag in en overwoog dat de betrokken premie een getrouwheidspremie was die een afwijking van het beginsel van vrij verkeer van werknemers rechtvaardigde, en dat de afwijzing van Köblers aanvraag daarom niet in strijd was met het gemeenschapsrecht.

Köbler was van mening dat deze beslissing van de Oostenrijkse rechter in strijd was met enkele gemeenschapsbepalingen en dat hij dientengevolge schade had geleden. Hij stelde daarom tegen de Republiek Oostenrijk een schadevordering in bij het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien (burgerlijke rechter), dat op zijn beurt het Hof de volgende vraag heeft gesteld:

Strekt het beginsel van aansprakelijkheid van de staat voor schade die ten gevolge van een schending van het gemeenschapsrecht aan particulieren is toegebracht, zich mede uit tot eengeval van schending door een hoogste rechterlijke instantie, in aanmerking genomen dat het Oostenrijkse recht de aansprakelijkheid van de staat in een dergelijk geval uitsluit?

De mening van de advocaat-generaal is niet bindend voor het Hof. De advocaten- generaal hebben tot taak, het Hof in volkomen onafhankelijkheid een juridische oplossing voor te stellen voor de zaak waarmee zij zijn belast.  

Volgens advocaat-generaal Léger zijn lidstaten verplicht de aan particulieren toegebrachte schade te vergoeden, die is veroorzaakt door schending van het gemeenschapsrecht door een hoogste rechterlijke instantie. De erkenning van dit beginsel ligt besloten in de rechtspraak van het Hof over het fundamentele beginsel van de aansprakelijkheid van de staat bij schending van het gemeenschapsrecht (ongeacht aan welk overheidsorgaan de betrokken schending is te wijten) en over de doorslaggevende rol van de nationale rechter bij de uitvoering van het gemeenschapsrecht, met name wanneer hij optreedt als hoogste rechterlijke instantie. De advocaat-generaal stelt, dat bij gebreke van een beroepsmogelijkheid tegen een beslissing van een hoogste rechtelijke instantie, alleen een schadevergoedingsprocedure een garantie voor herstel van het geschonden recht kan bieden. Overigens wordt het beginsel van aansprakelijkheid van de staat wegens schending van een rechtsregel door een hoogste rechterlijke instantie door de lidstaten in het algemeen erkend, of tekent zich in ieder geval een sterke tendens in die richting af.

De lidstaten kunnen niet iedere aansprakelijkheid voor beslissingen van hun hoogste rechterlijke instanties ontlopen op grond van overwegingen die voornamelijk zijn ingegeven door eerbiediging van rechterlijke uitspraken die in kracht van gewijsde zijn gegaan.

De advocaat-generaal gaat vervolgens in op de basisvoorwaarden waaraan moet worden voldaan om de staat in de onderhavige zaak aansprakelijk te houden. Bij de vaststelling van deze voorwaarden moet rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de rechterlijke functie en met de noodzaak van een zekere coherentie met het aansprakelijkheidsstelsel dat op wetgevende en bestuurlijke handelingen van toepassing is. Daarom stelt de advocaat-generaal voor, de drie basisvoorwaarden aan te houden waaraan volgens het Hof moet worden voldaan om de staat als wetgever of als bestuurlijke instantie aansprakelijk te houden:
    1.    de geschonden rechtsregel kent rechten toe aan particulieren,
    2.    de betrokken schending is voldoende gekwalificeerd,
    3.     er bestaat een rechtstreeks causaal verband tussen de betrokken schending en de door de particulieren geleden schade.

Over de tweede voorwaarde, die de aard van de betrokken schending betreft, merkt de advocaat- generaal op, dat het doorslaggevende criterium is of de betrokken rechtsdwaling al dan niet verschoonbaar is.

Het is aan de lidstaten om de nationale rechterlijke instanties aan te wijzen die bevoegd zijn om kennis te nemen van dergelijke vorderingen tot schadevergoeding; deze instanties moeten van geval tot geval beoordelen of aan deze basisvoorwaarden is voldaan. Volgens de advocaat- generaal heeft het Verwaltungsgerichtshof in deze zaak onverschoonbaar gedwaald toen het Köblers verzoek heeft afgewezen; het had met name moeten nagaan of de betrokken anciënniteitsvoorwaarde evenredig was met het gepretendeerde doel om de getrouwheid van een werknemer aan een bepaalde werkgever te belonen. Deze dwaling kan dan ook tot aansprakelijkheid van de Oostenrijkse staat leiden.

N.B.:    Er zijn nog twee andere zaken aanhangig bij het Hof, waarin het wordt verzocht om uitsluitsel over soortgelijke vraagstukken als in onderhavige procedure:
    a) een niet-nakomingszaak tegen Italië (zaak C-129/00, Commissie/Italië)
    b) een Nederlandse prejudiciële vraag (zaak C-453/00, Kühne/Heitz).

Opmerking: de rechters van het Hof gaan zich thans over deze zaak beraden. De uitspraak zal op een later tijdstip worden bekendgemaakt.



Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Deze persmededeling is beschikbaar in alle talen.

De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof
www.curia.eu.int  heden vanaf ongeveer 15.00 uur.

Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Zaïra Penders
tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656
 

1 -     Arrest Schöning-Kougebetopoulou van 15 januari 1998, C-15/96, Jurispr. blz. I-47.