PERSCOMMUNIQUÉ N° 30/03
8 april 2003
Conclusie van advocaat-generaal Léger in zaak C-224/01
Köbler / Republiek Oostenrijk
VOOR DE EERSTE KEER MOET HET HOF ZICH UITSPREKEN OVER DE
AANSPRAKELIJKHEID VAN EEN LIDSTAAT VOOR SCHADE VAN
PARTICULIEREN, DIE HET GEVOLG IS VAN SCHENDING VAN HET
GEMEENSCHAPSRECHT DOOR EEN HOOGSTE RECHTERLIJKE INSTANTIE
Advocaat-generaal P. Léger is van oordeel dat lidstaten in een dergelijk geval de aan
particulieren toegebrachte schade moeten vergoeden en dat de minimumvoorwaarden op
grond waarvan dit recht op vergoeding ontstaat, door het gemeenschapsrecht worden
beheerst.
Aangezien het Hof inmiddels een arrest1 had gewezen in een vergelijkbare zaak, vroeg het de
nationale rechter of hij zijn vraag handhaafde. Op grond van bedoeld arrest trok het
Verwaltungsgerichtshof zijn vraag in en overwoog dat de betrokken premie een
getrouwheidspremie was die een afwijking van het beginsel van vrij verkeer van werknemers
rechtvaardigde, en dat de afwijzing van Köblers aanvraag daarom niet in strijd was met het
gemeenschapsrecht.
Köbler was van mening dat deze beslissing van de Oostenrijkse rechter in strijd was met enkele
gemeenschapsbepalingen en dat hij dientengevolge schade had geleden. Hij stelde daarom tegen
de Republiek Oostenrijk een schadevordering in bij het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien
(burgerlijke rechter), dat op zijn beurt het Hof de volgende vraag heeft gesteld:
Strekt het beginsel van aansprakelijkheid van de staat voor schade die ten gevolge van een
schending van het gemeenschapsrecht aan particulieren is toegebracht, zich mede uit tot eengeval van schending door een hoogste rechterlijke instantie, in aanmerking genomen dat het
Oostenrijkse recht de aansprakelijkheid van de staat in een dergelijk geval uitsluit?
De mening van de advocaat-generaal is niet bindend voor het Hof. De advocaten- generaal hebben tot taak, het Hof in volkomen onafhankelijkheid een juridische oplossing voor te stellen voor de zaak waarmee zij zijn belast. |
De lidstaten kunnen niet iedere aansprakelijkheid voor beslissingen van hun hoogste rechterlijke
instanties ontlopen op grond van overwegingen die voornamelijk zijn ingegeven door
eerbiediging van rechterlijke uitspraken die in kracht van gewijsde zijn gegaan.
De advocaat-generaal gaat vervolgens in op de basisvoorwaarden waaraan moet worden voldaan
om de staat in de onderhavige zaak aansprakelijk te houden. Bij de vaststelling van deze
voorwaarden moet rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken van de rechterlijke
functie en met de noodzaak van een zekere coherentie met het aansprakelijkheidsstelsel dat op
wetgevende en bestuurlijke handelingen van toepassing is. Daarom stelt de advocaat-generaal
voor, de drie basisvoorwaarden aan te houden waaraan volgens het Hof moet worden voldaan
om de staat als wetgever of als bestuurlijke instantie aansprakelijk te houden:
1. de geschonden rechtsregel kent rechten toe aan particulieren,
2. de betrokken schending is voldoende gekwalificeerd,
3. er bestaat een rechtstreeks causaal verband tussen de betrokken schending en de
door de particulieren geleden schade.
Over de tweede voorwaarde, die de aard van de betrokken schending betreft, merkt de advocaat-
generaal op, dat het doorslaggevende criterium is of de betrokken rechtsdwaling al dan niet
verschoonbaar is.
Het is aan de lidstaten om de nationale rechterlijke instanties aan te wijzen die bevoegd zijn om
kennis te nemen van dergelijke vorderingen tot schadevergoeding; deze instanties moeten van
geval tot geval beoordelen of aan deze basisvoorwaarden is voldaan. Volgens de advocaat-
generaal heeft het Verwaltungsgerichtshof in deze zaak onverschoonbaar gedwaald toen het
Köblers verzoek heeft afgewezen; het had met name moeten nagaan of de betrokken
anciënniteitsvoorwaarde evenredig was met het gepretendeerde doel om de getrouwheid van een
werknemer aan een bepaalde werkgever te belonen. Deze dwaling kan dan ook tot
aansprakelijkheid van de Oostenrijkse staat leiden.
N.B.: Er zijn nog twee andere zaken aanhangig bij het Hof, waarin het wordt verzocht om
uitsluitsel over soortgelijke vraagstukken als in onderhavige procedure:
a) een niet-nakomingszaak tegen Italië (zaak C-129/00, Commissie/Italië)
b) een Nederlandse prejudiciële vraag (zaak C-453/00, Kühne/Heitz).
Opmerking: de rechters van het Hof gaan zich thans over deze zaak beraden. De uitspraak
zal op een later tijdstip worden bekendgemaakt.
Deze persmededeling is beschikbaar in alle talen.
De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof
Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Zaïra Penders |
1 - Arrest Schöning-Kougebetopoulou van 15 januari 1998, C-15/96, Jurispr. blz. I-47.