Afdeling Pers en Voorlichting
PERSCOMMUNIQUÉ N° 64/03
24 juli 2003
Arrest van het Hof in de prejudiciële zaak C-280/00
Altmark Trans GmbH, Regierungspräsidium Magdeburg/Nahverkehrsgesellschaft Altmark
GmbH
HET HOF OORDEELT DAT EEN FINANCIËLE COMPENSATIE DIE ENKEL DE
TEGENPRESTATIE VORMT VOOR DOOR DE LIDSTATEN OPGELEGDE
OPENBAREDIENSTVERPLICHTINGEN, NIET DE KENMERKEN VAN
STAATSSTEUN VERTOONT
Een communautaire verordening betreffende de openbaredienstverplichtingen1 strekt tot opheffing
van de dispariteiten die erin bestaan dat de lidstaten aan vervoersondernemingen
openbaredienstverplichtingen opleggen en die de mededingingsvoorwaarden wezenlijk vervalsen.
Derhalve moeten die openbaredienstverplichtingen worden opgeheven, ofschoon de handhaving
ervan in bepaalde gevallen noodzakelijk kan zijn om een toereikende vervoersvoorziening te
waarborgen.
In een eerste fase heeft de Duitse wetgever uitdrukkelijk gebruik gemaakt van de door deze
communautaire verordening geboden mogelijkheid, het stads-, voorstads- en streekvervoer van
de werkingssfeer van de verordening uit te sluiten. Sedert 1996 bepaalt de Duitse wettelijke
regeling uitdrukkelijk dat plaatselijke en regionale vervoersdiensten in bepaalde omstandigheden
onder de verordening vallen.
In 1990 heeft de onderneming Altmark Trans vergunningen en subsidies voor personenvervoer
met bussen in de Landkreis Stendal verkregen. In 1994 hebben de Duitse autoriteiten de
vergunningen van Altmark verlengd en de aanvragen van de onderneming
Nahverkehrsgesellschaft Altmark afgewezen. Laatstgenoemde heeft dit besluit aangevochten voor
de Duitse rechterlijke instanties met het betoog, dat Altmark Trans geen economisch gezonde
onderneming was omdat zij niet in staat was te overleven zonder overheidssubsidies, zodat de
haar verleende vergunningen onwettig waren.
Het Bundesverwaltungsgericht, waarbij de zaak in laatste instantie aanhangig is gemaakt, heeft
het Hof van Justitie de vraag voorgelegd of:
- de subsidies die de Landkreis Stendal aan Altmark Trans heeft toegekend, door het EG-Verdrag
verboden staatssteun vormen
- de Duitse autoriteiten het recht hebben te bepalen dat streekvervoersdiensten op basis van
zelffinanciering niet vallen onder de verordening van 1969 betreffende "openbare
dienstverplichtingen".
Aangaande de eerste vraag:
Het Hof herinnert eraan dat, volgens vaste rechtspraak, een overheidsmaatregel slechts kan
worden gekwalificeerd als staatssteun in de zin van het EG-Verdrag indien hij kan worden
beschouwd als een aan de begunstigde onderneming verleend "voordeel", dat deze onder normale
marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen.
Het Hof heeft met name geoordeeld dat geen sprake is van een dergelijk "voordeel",
wanneer een overheidsmaatregel te beschouwen is als een compensatie die de tegenprestatie
vormt voor de prestaties die de begunstigde ondernemingen hebben verricht om
openbaredienstverplichtingen uit te voeren.
Opdat een dergelijke compensatie in een concreet geval niet als staatssteun kan worden
aangemerkt, moet evenwel aan vier voorwaarden zijn voldaan.
In de eerste plaats moet de begunstigde onderneming daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering
van openbaredienstverplichtingen en moeten die verplichtingen duidelijk omschreven zijn.
In de tweede plaats moeten de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend,
vooraf op objectieve en doorzichtige wijze worden vastgesteld.
In de derde plaats mag de compensatie niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de
uitvoering van de openbaredienstverplichtingen, rekening houdend met de opbrengsten alsmede
met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichtingen, geheel of gedeeltelijk te dekken.
In de vierde plaats moet, wanneer de keuze niet is gemaakt in het kader van een openbare
aanbesteding, het bedrag van de compensatie worden vastgesteld aan de hand van de kosten die
een gemiddelde onderneming zou hebben gemaakt (rekening houdend met de opbrengsten en met
een redelijke winst uit de uitoefening van haar verplichtingen).
Alleen wanneer deze vier voorwaarden zijn vervuld, kan volgens het Hof worden
aangenomen dat een onderneming in werkelijkheid geen financieel "voordeel" heeft genoten
dat haar vergeleken met ondernemingen die met haar concurreren in een gunstiger
mededingingspositie plaatst en dat bijgevolg geen sprake is van staatssteun in de zin van het
EG-Verdrag.
Aangaande de tweede vraag
In casu zal de verwijzende rechter slechts moeten nagaan of de litigieuze subsidies zijn verleend
in overeenstemming met de bepalingen van het EG-Verdrag inzake staatssteun, zo hij tot de
conclusie mocht komen dat de betrokken communautaire verordening niet van toepassing is in
Duitsland. Met andere woorden, indien de betrokken communautaire verordening in casu van
toepassing is, is het niet nodig beroep te doen op de algemene bepalingen van het EG-Verdrag.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Duitse wetgever in beginsel de in de communautaire verordening
bedoelde afwijking voor stads-, voorstads-, en streekvervoer gedeeltelijk mag toepassen, omdat
zulks bijdraagt tot de bereiking van de doelstellingen van de verordening. Een lidstaat mag dezeafwijking evenwel enkel gedeeltelijk toepassen voorzover het rechtszekerheidsbeginsel naar
behoren wordt in acht genomen. Daartoe is vereist dat de Duitse wettelijke regeling duidelijk
afbakent, binnen welke grenzen van de afwijking gebruik wordt gemaakt, zodat kan worden
bepaald in welke situatie de afwijking geldt en in welke situatie de communautaire verordening
van toepassing is.
Deze persmededeling is beschikbaar in de volgende talen: Duits, Engels, Deens, Spaans, Fins, Frans, Italiaans, Nederlands en Zweeds. De volledige tekst van het arrest is te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int . heden vanaf ongeveer 15.00 uur. Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656. fax (352) 4301-35249, of B-1049 Brussel, tel. (32) 2-296.41.06, fax (32) 2-296.59.56 of (32) 2-230.12.80 |
1Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van 26 juni 1969 betreffende het optreden van de lidstaten ten aanzien van met het begrip openbare dienst verbonden verplichtingen op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1893/91 van de Raad van 20 juni 1991.