Afdeling Pers en Voorlichting

PERSCOMMUNIQUÉ N°70/03


11 september 2003

Arrest van het Hof in zaak C-445/00

Republiek Oostenrijk tegen Raad van de Europese Unie

DE ECOPUNTENVERORDENING VAN 2000 BLIJFT VAN KRACHT MET UITZONDERING VAN DE BEPALING DIE DEFINITIEF EEN BEGINSEL VAN SPREIDING VAN DE VERLAGINGEN VAN ECOPUNTEN OVER EEN AANTAL JAREN INVOERT

Hoewel het Hof ook de bepaling inzake de spreiding over de jaren 2000 tot en met 2003 van de verlaging van de ecopunten voortvloeiend uit de overschrijding van de drempel voor transitoritten in 1999 nietig verklaart, oordeelt het dat de gevolgen ervan als gehandhaafd moeten worden beschouwd.

    

De Akte betreffende de toetreding van Oostenrijk tot de Gemeenschap bevat een protocol dat een bijzondere regeling voor het transitogoederenvervoer over de weg door Oostenrijk invoert.

Het voorziet in hoofdzaak in een mechanisme dat de verlaging van de totale NOx-uitstoot (stikstofoxiden) beoogt, waardoor elke vrachtwagen in transito door Oostenrijk een bepaald aantal ecopunten moet hebben dat overeenstemt met het niveau van de NOx-uitstoot ervan. De Commissie beheert de punten en verdeelt ze over de lidstaten.

Tussen 1 januari 1992 en 31 december 2003 moet de totale NOx-uitstoot van de vrachtwagens in transito door Oostenrijk geleidelijk met 60 % worden verlaagd. Bijgevolg stelt het protocol voor elk jaar van die periode een aantal ecopunten vast dat geleidelijk daalt. Indien het aantal transitoritten in een jaar het voor 1991 bepaalde referentieaantal met meer dan 8 % overschrijdt, moet de Commissie maatregelen treffen. Die maatregelen, die erin bestaan het aantal ecopunten en bijgevolg het aantal transitoritten te verlagen, worden - volgens het protocol - toegepast op het volgende jaar.

Blijkens de in september 2000 opgestelde statistieken waren er in 1999 14,57 % meer transitoritten dan in 1991. Volgens de Commissie en de Raad zou een toepassing van de verlaging van de ecopunten in 2000 tot gevolg hebben gehad dat in de loop van het laatste kwartaal van 2000 in feite alle transitoverkeer van vrachtwagens door Oostenrijk verboden was.

Om te vermijden dat de door de stijging van het aantal transitoritten in 1999 noodzakelijke verlaging alleen op 2000 betrekking zou hebben, heeft de Raad - bij een verordening vanseptember 20001 - de verlaging gespreid over vier jaar, van 2000 tot en met 2003 (een verlaging van 30% in 2000, 2001 en 2002 en van 10% in 2003).

Bovendien zet de nieuwe verordening deze spreiding van de verlaging om in een algemene regel voor alle verlagingen die in de toekomst moeten worden doorgevoerd in geval van nieuwe overschrijdingen van de drempel voor transitoritten.

Op 4 december 2000 heeft de Republiek Oostenrijk het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht de verordening van de Raad tot instelling van deze nieuwe regeling inzake het ecopuntensysteem nietig te verklaren.

In de eerste plaats oordeelt het Hof dat de formele procedure tot vaststelling van de verordening geen wezenlijke vormgebreken vertoont, wat tot gevolg heeft dat de verordening niet in zijn geheel nietig wordt verklaard.

Het Hof stelt vast dat de bepaling van de bestreden verordening ongeldig is voorzover ze definitief een beginsel van spreiding van de verlagingen van de ecopunten over een aantal jaren als gevolg van een overschrijding beoogt in te voeren, in strijd met wat het protocol voorschrijft; de reden hiervoor is dat protocollen bij een toetredingsakte bepalingen van primair recht zijn die niet door een gewone verordening kunnen worden gewijzigd.

Derhalve verklaart het Hof deze bepaling nietig.

Met betrekking tot de bepaling van de verordening die voorziet in de spreiding over de jaren 2000 tot en met 2003 van de verlaging van de ecopunten voortvloeiend uit de overschrijding van de drempel voor transitoritten in 1999, stelt het Hof vast dat de door de Oostenrijkse autoriteiten verstrekte definitieve statistieken pas in september 2000 konden worden opgesteld. Gelet op deze te late toezending, konden de verlagingen als gevolg van de in 1999 vastgestelde overschrijdingen alleen nog in het laatste kwartaal van 2000 worden doorgevoerd. Dit zou tot gevolg hebben gehad dat het gehele transitoverkeer van goederen over de weg door Oostenrijk nagenoeg zou worden stilgelegd gedurende enkele maanden, wat in strijd zou zijn geweest met de grondbeginselen van het gemeenschapsrecht, inzonderheid het vrije verkeer van goederen.

Het Hof concludeert dat onder die omstandigheden de Raad, volgens het protocol, de verlaging van de ecopunten mocht spreiden over de resterende maanden van het jaar 2000 alsook over "het volgende jaar", te weten het gehele jaar 2001. Een spreiding over vier jaar, van 2000 tot en met 2003, was daarentegen onverenigbaar met het protocol. Bijgevolg verklaart het Hof de bepaling van de verordening die voorziet in de spreiding over de jaren 2000 tot en met 2003, nietig. Het Hof oordeelt echter dat om redenen van rechtszekerheid de gevolgen van de bepaling van de verordening als gehandhaafd moeten worden beschouwd.

Met betrekking tot de bepaling van de verordening die voorziet in de verdeling van de betrokken verlaging over de lidstaten, preciseert het Hof dat deze even onwettig is als de bepaling die in strijd met het protocol voorziet in de spreiding over de jaren 2000 tot en met 2003 (zie hierboven). Derhalve verklaart het Hof deze bepaling van de verordening nietig, maar oordeelt het dat om redenen van rechtszekerheid ook de gevolgen van deze bepaling van de verordening als gehandhaafd moeten worden beschouwd.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Beschikbare talen: Duits, Engels, Spaans, Frans, Italiaans en Nederlands.

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof www.curia.eu.int  vanaf ongeveer 12.00 uur CET.

Voor nadere informatie wende men zich tot Zaïra Penders
tel (352) 4303 3127 fax (352) 4303 3656.
 

1Verordening (EG) nr. 2012/2000 van de Raad van 21 september 2000 (PB L 241, blz. 18)