Afdeling Pers en Voorlichting
PERSCOMMUNIQUÉ nr 76/03
23 september 2003
Arrest van het Hof in zaak C-109/01
Secretary of State for the Home Department/Hacene Akrich
EEN ONDERDAAN VAN EEN DERDE LAND DIE GEHUWD IS MET EEN BURGER VAN
DE EUROPESE UNIE HEEFT HET RECHT OM IN DIENS LAND VAN HERKOMST TE
VERBLIJVEN WANNEER DE BURGER DIE GEBRUIK HEEFT GEMAAKT VAN ZIJN RECHT OP VRIJ
VERKEER MET ZIJN ECHTGENOOT NAAR DAT LAND TERUGKEERT OM ER TE WERKEN, MITS
DE ECHTGENOOT WETTIG IN EEN ANDERE LIDSTAAT HEEFT VERBLEVEN
De redenen waarom een echtpaar naar een andere lidstaat verhuist, zijn niet relevant,
zelfs indien de verhuizing is bedoeld om )- met het oog op terugkeer
naar de eerste lidstaat waar de echtgenoot geen recht van verblijf had toen
het echtpaar zich in een andere lidstaat vestigde )- via het gemeenschapsrecht een
verblijfsrecht te creëren
Begin 1998 vroeg Akrich bij de Britse autoriteiten een inreisvisum aan als echtgenoot
van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde persoon. Hij baseerde zich daarbij op
het arrest van het Hof in de zaak Singh1, waarin het Hof heeft
beslist dat een onderdaan van een lidstaat die in een andere lidstaat arbeid
in loondienst heeft verricht in de zin van het gemeenschapsrecht, het recht heeft
zich bij zijn terugkeer naar zijn eigen land te laten vergezellen door zijn
echtgenoot, ongeacht diens nationaliteit. Deze laatste heeft krachtens het gemeenschapsrecht een recht van
binnenkomst en verblijf dat hij rechtstreeks geldend kan maken tegenover de lidstaat wiens
nationaliteit de werknemer bezit.
Naar aanleiding van hun aanvraag zijn de heer en mevrouw Akrich ter ambassade
van het Verenigd Koninkrijk te Dublin ondervraagd. Daarbij is gebleken dat zij voornemens
waren naar het Verenigd Koninkrijk terug te keren, «omdat zij hadden horen spreken
over gemeenschapsrechten, op grond waarvan men na een verblijf van zes maanden elders,
kan terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk».
De Secretary of State for the Home Department wees hun verzoek af. Volgens
hem was de verhuizing naar Ierland niet meer en niet minder dan een
tijdelijke afwezigheid met de uitdrukkelijke bedoeling om voor de heer Akrich een verblijfsrecht
te creëren en aldus de bepalingen van de nationale wetgeving van het Verenigd
Koninkrijk te omzeilen. Akrich stelde beroep in tegen deze weigering.
Het Immigration Appeal Tribunal waarbij de zaak uiteindelijk aanhangig is gemaakt, heeft het
Hof van Justitie verzocht om een antwoord op de vraag of de lidstaat
van herkomst in die omstandigheden aan een echtgenoot met de nationaliteit van een
derde land het recht op binnenkomst mag weigeren en rekening mag houden met
de bedoeling van het echtpaar om zich bij hun terugkeer naar de lidstaat
van herkomst op het gemeenschapsrecht te beroepen.
Het Hof herinnert aan het arrest Singh, volgens hetwelk het gemeenschapsrecht een lidstaat
verplicht de toegang tot en het verblijf op zijn grondgebied toe te staan
aan de echtgenoot van een onderdaan van die lidstaat, die zich met die
echtgenoot naar een andere lidstaat heeft begeven om aldaar arbeid in loondienst te
verrichten en die terugkeert naar de staat waarvan hij de nationaliteit bezit. Het
Hof beklemtoont evenwel dat het gemeenschapsrecht, inzodnerheid verordening nr. 1612/68 van de Raad betreffende
het vrije verkeer van werknemers, enkel betrekking heeft op het vrije verkeer binnen
de Gemeenschap en geen bepalingen bevat ten aanzien van de rechten betreffende de
toegang tot het grondgebied van de Gemeenschap van een onderdaan van een derde
land die gehuwd is met een burger van de Unie.
Om aanspraak te kunnen maken op het recht om zich bij de burger
van de Unie te vestigen, moet de echtgenoot volgens het Hof wettig in
een lidstaat verblijf houden wanneer hij zich begeeft naar een andere lidstaat, waarnaar
de burger van de Unie emigreert.
Dit gaat ook op wanneer de burger van de Unie die gehuwd is
met een onderdaan van een derde land, terugkeert naar de lidstaat waarvan hij
onderdaan is om daar arbeid in loondienst te verrichten.
Wat de vraag inzake misbruik aangaat, herinnert het Hof eraan dat de bedoelingen
waarmee een burger in een andere lidstaat werk zoekt, irrelevant zijn voor de
beoordeling van de rechtssituatie van het echtpaar op het moment van terugkeer naar
de lidstaat van herkomst. Een dergelijk gedrag kan geen misbruik opleveren, ook niet
indien de echtgenoot op het moment waarop het echtpaar zich in een andere
lidstaat heeft gevestigd, niet over een verblijfsrecht beschikte in de lidstaat van herkomst.
Volgens het Hof zou sprake zijn van misbruik, indien de door het gemeenschapsrecht
geboden mogelijkheden werden benut in het kader van schijnhuwelijken die worden gesloten om
de bepalingen inzake immigratie te omzeilen.
Vervolgens wijst het Hof erop, dat wanneer het huwelijk authentiek is en op
het moment waarop een onderdaan van een lidstaat die is gehuwd met een
onderdaan van een derde land, terugkeert naar zijn land van herkomst, waar zijn
echtgenoot niet de aan het gemeenschapsrecht ontleende rechten heeft omdat hij niet wettig
op het grondgebied van een andere lidstaat heeft verbleven, de autoriteiten van de
staat van herkomst rekening moeten houden met het recht op eerbiediging van het
gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt. Beschikbare talen: Frans, Engels, Nederlands, Italiaans, Spaans, Duits. De integrale tekst van het arrest is vanaf hedenmiddag circa 12 uur op onze Internetpagina www.curia.eu.int te raadplegen. Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot Cristina Sanz Maroto tel. (00 352) 43033667; fax: (00 352) 43032668 |